Maandelijks op de nieuwsblog Kind&Zorg: een column van de Vakgroep Pedagogische Zorg in het Ziekenhuis Nederland over wat zij meemaken in de praktijk.
Drie ambulancemedewerkers en een brandweerman komen de afdeling oplopen. De blik van deze mensen omvat de tragiek die zij zojuist gezien hebben. De brandweerman draagt een meisje met een angstige blik. Ze trilt. Ze heeft haar knuffel stevig vast.
Die ochtend heeft er een noodlottig ongeval plaatsgevonden waarbij de moeder van het meisje om het leven is gekomen. Wonder boven wonder is het meisje van vier jaar oud, buiten wat schaafwonden, nagenoeg ongedeerd gebleven. Als medisch pedagogisch zorgverlener word ik er bij gevraagd om dit meisje mee op te vangen totdat de politie haar familie heeft achterhaald en zij herenigd kan worden met hen.
Het meisje zit verstard op schoot bij de brandweerman, hij heeft zich na het ongeluk over haar ontfermd, ze wijkt niet van zijn zijde. Het is stil in de kamer. Het meisje kijkt angstig om haar heen, ze heeft geen idee waar ze is beland. Om contact met haar te maken en haar gerust te stellen probeer ik te benoemen wat het meisje allemaal ziet in deze ruimte. Ik krijg van haar bevestiging doordat ze voorzichtig ja knikt. Ik zing heel zachtjes een kinderliedje, de brandweerman zingt met tranen in zijn ogen mee. Later vertelt hij me dat hij zelf kinderen in deze leeftijd heeft. Heel voorzichtig kijkt het meisje me aan, als ik haar vraag of we nog een liedje voor haar zullen zingen, knikt ze instemmend.
Ik wil proberen om het meisje heel voorzichtig uit haar verstarde positie te krijgen, zodat het meisje weer ruimte krijgt voor haar gevoelens en ik in kan spelen op wat zij nodig heeft. Hierbij is een belangrijke taak weggelegd voor de medisch pedagogisch zorgverlener. Ik pak een bellenblaas en vraag op zachte toon of ik een héle grote bel moet blazen, of een kleine. Ze fluistert; ‘een hele grote’. Met grote ogen volgt ze de bel die in de ruimte zweeft, ze reikt met haar hand naar de bel, een voorzichtige glimlach volgt. Bij de bellen die volgen, beweegt ze steeds meer om de bellen kapot te prikken. Uiteindelijk gaat ze staan en loopt voorzichtig achter de bellen aan.
Na een poosje is haar veerkracht terug. Ze fluistert niet meer, maar is duidelijk te verstaan, het meisje begint ook steeds meer uit zichzelf te vertellen en te doen. ‘Ik ga een tekening voor mijn mama maken, want mama heeft pijn aan haar hoofd’. Ze vervolgt ‘ik moest heel hard huilen, want ik was geschrokken’. Even later wordt in haar spel duidelijk wat het meisje heeft meegemaakt deze ochtend. Haar knuffel krijgt pleisters en verband, precies op dezelfde plek als het meisje. Vervolgens wordt de knuffel door het meisje in het ziekenhuisbed ondergestopt, en zegt ze ‘de knuffel moet even rusten want die is ook erg geschrokken en moet weer beter worden’. Het meisje wrijft de knuffel over haar voorhoofd, ze vraagt de brandweerman een slaapliedje te zingen. Want, ‘dat doet mama ook altijd’.
Dan krijgen we van de politie te horen dat vader achterhaald is en op weg is naar de kinderafdeling, gelukkig kunnen we haar dan overdragen aan haar familie. Waarop het meisje vraagt; ‘Wanneer komt mijn mama?’…
Chantal van den Akker
Vakgroep pedagogische zorg in het ziekenhuis Nederland