“En nu mijn litteken nog,” beveelt mijn zevenjarige dochter me kordaat terwijl ik haar tengere jongemeisjeslijf van kop tot teen insmeer tegen de mediterrane zon. Voorzichtig schilder ik een extra laagje crème over het lange witte streepje halfweg haar gebronsde linker flank, waarna ze zich gehaast uit mijn greep losrukt, haar onnodige bikinibovenstukje rechttrekt en joelend de branding in rent. Eén brok gespierd leven, badend onder blonde krullen in een krans van zonlicht, duikt de zee in. Haar schaterlach overstemt de golven wanneer ze onverschrokken haar broer spattend te lijf gaat. Starend naar zoveel plezier drijven de schuimkoppen m’n gedachten af naar mijn eigen diepe litteken.
Vier jaar geleden – ze was amper drie – werd ze plots ziek. De koorts die ik zoals gewoonlijk eerst had weggewimpeld als wel weer wat onschuldigs was de voorbode van een regelrechte aanval op mijn kleine prinses. In slechts enkele uren was ze bleek en ijlend nog slechts een schim van zichzelf geworden. En zo tuimelde ze vreselijk onverwacht, ongewild en ongezond mijn ‘eigen’ intensieve zorgwereld in. Plots stond ik niet meer groot en sterk te dokteren aan het bed of navigerend aan het roer, maar zat ik schriel, klein en vrezend naast haar neer terwijl ik de beuken en onverwachte wendingen van een ongekende storm incasseerde. Hoe anders werd de ziekte nu ik ze niet alleen maar aanschouwde maar ook onderging. Hoe leeg en vaag bleken plots de geruststellingen en verklaringen waarin ik door menigeen met de beste bedoelingen werd gewikkeld. En hoe sterk was die continue drang te willen vluchten: weg van hier, haar meenemen, behoeden en verbergen voor nog meer kwaad, zoals een vader dat behoort te doen als iemand zijn kostbare kroost bedreigt. Laat haar toch slapen! Niet alweer een onderzoek, een prik, nog even dit, nog even dat…
Hoe anders werd de ziekte nu ik ze niet alleen maar aanschouwde maar ook onderging.
Maar ze sleurden haar erdoor met al hun kracht en kunde, met liefde ook en passie. Zoiets had ik nooit eerder geproefd. Dus hield ik me in en de bange gedachten voor me. Ik stak ze weg, als verfrommelde proppen papier, in alle binnenzakken die ik had. Opgeborgen maar niet weg, duiken ze steeds opnieuw wel ergens op. Een plens koud zeewater haalt me abrupt terug naar het heden. Ik wrijf het zoute water van mijn gezicht en kijk in twee blauwe ogen die uitdagend wachten op mijn reactie. Seconden later jaag ik haar achterna tot in de golven.
Vandaag zie ik opnieuw een branding: een ander driejarig kind, gevlucht uit de hel van Syrië, is zopas dood aangespoeld op een Turks strand. De foto’s gaan viraal door een wereld die het niet lijkt te begrijpen. Geschokt en beschaamd verberg ik mijn litteken en tel ik mijn zegeningen.
Piet Leroy, kinderarts en kinderintensivist