24 juni 2015

Nederlandse baby’s krijgen weinig borstvoeding

Veel Nederlandse baby’s krijgen maar weinig borstvoeding. 80% van de moeders begint er wel mee, maar daarvan stopt een kwart binnen één of twee weken. Na een maand is 43% gestopt. Niet meer dan 39% van de moeders geeft de baby een half jaar alleen de borst, hoewel dat goed is voor de gezondheid van het kind. Toch is dat laatste cijfer goed nieuws, want het is een verdubbeling ten opzichte van 2010. Dat blijkt uit de Peiling Melkvoeding 2015 van TNO.

Voor deze zevende Peiling Melkvoeding werden vragenlijsten geanalyseerd van 1.740 moeders uit het hele land, met een baby tot en met zes maanden oud. De peiling wijkt iets af van de vorige keren, vertelt onderzoeker Caren Lanting: “In de vorige peilingen zagen we dat de meeste moeders stopten in de eerste maand, maar we wisten niet precies op welk moment. Nu zien we voor het eerst dat ze al stoppen in de eerste en tweede week na de bevalling. Als reden wordt meestal ‘te weinig melk’ genoemd. Dat is bijzonder omdat daar maar af en toe een fysiologische verklaring voor is. Net als in eerdere peilingen wordt ook pijn tijdens de voeding als reden genoemd.”

Meerjarige trends

Verder is de opzet van het onderzoek niet veranderd. Lanting: “We kunnen dus duidelijk meerjarige trends zien. Het percentage vrouwen dat start met borstvoeding is hetzelfde als in 2001, en ook het verschil tussen hoog- en laagopgeleide vrouwen blijft ongeveer gelijk. Van de hoogopgeleiden begint 90% met borstvoeding, tegen 69% van de laagopgeleiden. In de maanden erna volgen ze dezelfde lijn omlaag. Onder beide groepen is het aantal zuigelingen dat zes maanden alleen borstvoeding krijgt verdubbeld.” Als redenen om borstvoeding te geven noemen hoogopgeleide moeders meestal dat het gezond is, terwijl laagopgeleiden het contact met de baby als belangrijkste reden geven.

BFHI-certificaat

In de peiling is geen duidelijk verschil te zien tussen vrouwen die een verloskundige bezochten met het certificaat ‘Baby Friendly Hospital Initiative’ (BFHI) van Wereldgezondheidsorganisatie WHO en verloskundigen zonder dat certificaat. Met het certificaat kunnen gezondheidsorganisaties aangeven dat ze borstvoeding ondersteunen. In 2003 en 2007 zagen de onderzoekers wel een verschil.

Stichting Kind en Ziekenhuis stimuleert borstvoeding via het keurmerk de KraamSmiley

Criteria die hier betrekking op hebben:

Cultuur gezond leven

Lactatiekundige Annet Mulder verklaart de stijging van het aantal borstgevoede kinderen onder meer uit het feit dat steeds meer ziekenhuizen lactatiekundigen inhuren. Ze signaleert ook “de cultuurontwikkeling dat het goed is om borstvoeding te geven. Dat komt denk ik doordat er meer kennis is over de hoge kwaliteit van moedermelk en door de aandacht voor gezonde voeding en sport. Dat nog steeds zoveel moeders stoppen in de eerste twee weken ligt deels aan de begeleiding door professionals. Verpleegkundigen hebben steeds minder tijd voor moeder en kind. Pijnlijke tepels hebben meestal te maken met verkeerd aanleggen, daar kunnen vrouwen goed bij geholpen worden.”

Sociale druk

Soms wordt er ook wel heel gemakkelijk gestopt, zegt Mulder. “Ik denk dat vrouwen een grote druk voelen om borstvoeding te geven. Dan gebruiken ze pijnlijke tepels als excuus om te stoppen. De verklaring is denk ik dat je borstvoeding gemakkelijk kunt inruilen voor flesvoeding, en de invloed van reclame door voedingsfabrikanten.”

Scholing kinderartsen

Kinderartsen zijn volgens Mulder niet altijd gemotiveerd om borstvoeding te stimuleren. “Terwijl het zeker bij zieke zuigelingen en prematuren heel belangrijk is om kleine beetjes borstvoeding te geven. Er is te weinig informatie over voeding in de opleiding. Vervolgens krijgen artsen wel scholing door kunstvoedingsfabrikanten, en daar worden ze door beïnvloed.”

WHO-code vertaald


De WHO heeft sinds 1981 een Internationale Gedragscode voor het op de markt brengen van vervangingsmiddelen voor moedermelk die ook door Nederland is geratificeerd. De code is opgesteld door de lidstaten, in samenwerking met onder meer fabrikanten van babyvoeding. De code legt de marketing aan banden van alle vervangingsmiddelen voor moedermelk: zuigelingenvoeding, opvolgmelk, spenen en flessen.

Er mag bijvoorbeeld geen reclame worden gemaakt voor kunstmatige zuigelingenvoeding en er mogen geen monsters, hulpmiddelen of kortingsbonnen worden uitgedeeld. De Engelse versie van de gedragscode, inclusief alle latere aanvullingen, is in 2014 in het Nederlands vertaald door vrijwilligers van de stichting Babyvoeding.

Borstvoeding beschermen

Waarom was het nodig om de WHO-code te vertalen? Anke Tijtsma, voorzitter van de stichting Babyvoeding: “De WHO-code is bedoeld om borstvoeding te beschermen, maar dan moeten fabrikanten en medewerkers in de gezondheidszorg zich er wel aan houden. De code wordt nu vaak overtreden omdat mensen niet alle ins en outs kennen.

Unicef heeft ons geld gegeven voor een vertaling, zodat de ontoegankelijkheid van de tekst geen reden meer is om er geen kennis van te nemen. Het is een volledige, door de WHO goedgekeurde vertaling.”

Schendingen WHO-code

Stichting Babyvoeding komt in actie bij overtredingen van de WHO-code en de minder strenge Nederlandse Warenwetregeling Zuigelingenvoeding. De stichting signaleert zelf overtredingen maar heeft ook een formulier waarmee zorgverleners en consumenten overtredingen kunnen melden. De stichting onderzoekt de meldingen en geeft ze door aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Tijtsma: “In Nederland valt het aantal overtredingen van de wet mee, want fabrikanten kennen de wet heel goed. De WHO-code wordt wel vaak overtreden, op punten die niet in de Warenwet zijn opgenomen.” Ook wordt de wet volgens Tijtsma regelmatig onopzettelijk overtreden door zorgverleners of bedrijven. “Bijvoorbeeld afprijzen van babymelk door een supermarktketen, dat mag niet. Of het sponsoren van scholing voor kinderartsen, dat mag ook niet. Reclame maken door posters op te hangen, proefmonsters weg te geven of met artikelen in vakbladen is ook verboden.”

Invloed marketing

De vrijwilligers van stichting Borstvoeding geven voorlichting aan zorgverleners over de inhoud van de WHO-code. Ze geven geen informatie over zuigelingenvoeding. Tijtsma: “Veel kraamverzorgers geven wel toe dat ze worden beïnvloed door bijvoorbeeld Nutricia of Nestlé. En er zijn ook nog genoeg zorgverleners die het prima vinden als baby’s vanaf dag één flesvoeding krijgen.” Ze roept kinderartsen op om zich niet ongemerkt door fabrikanten te laten gebruiken. “Het is belangrijk dat kinderartsen borstvoeding promoten, juist omdat er geen budget is om reclame voor borstvoeding te maken. Goede flesvoeding is ook belangrijk, maar het promoten van kunstmatige zuigelingenvoeding gaat altijd ten koste van borstvoeding.”

Overheid laat het afweten

Tijtsma vindt dat ook de overheid een grotere rol zou moeten spelen in het stimuleren van borstvoeding. “De overheid heeft hier te weinig oog voor, ook minister Schippers laat zich er niet op aanspreken. Ze trekt er veel te weinig geld voor uit.” Dat toch steeds meer moeders hun baby een half jaar uitsluitend borstvoeding geven, is volgens haar dan ook niet aan overheidsbeleid te danken maar aan lactatiekundigen in ziekenhuizen en organisaties die borstvoeding stimuleren.

De Landelijke Borstvoedingsraad heeft een Weegpuntenfolder opgesteld voor zorgprofessionals. De weegpunten zijn gebaseerd op de Warenwetregeling Zuigelingenvoeding en de WHO-code en juridisch getoetst.

Wat in de wet staat, geldt voor iedereen en is een minimum vereiste om aan te voldoen. Daarnaast neemt iedereen zijn morele normen mee in de afweging om wel of geen borstvoeding te geven, plus eventuele gedragscodes van de beroepsvereniging.

Literatuurstudie borstvoeding

Wie geïnteresseerd in recente inzichten over borstvoeding, kan de herziene literatuurstudie Health effects of breastfeeding van het RIVM (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu) raadplegen. De studie werd ook al gedaan in 2005 en 2007, en is nu aangevuld met Engels en Nederlands onderzoek uit de periode juli 2006-juni 2014. Volgens het RIVM komt een groot deel van de gerapporteerde gezondheidseffecten overeen met de resultaten uit de vorige rapporten “al is de sterkte van het bewijs soms net anders,” zoals het in de samenvatting staat. “Nieuw is dat moeders die borstvoeding hebben gegeven, waarschijnlijk minder vaak een hoge bloeddruk hebben. Het eerder beschreven beschermende effect van borstvoeding op eczeem bij kinderen is nu minder duidelijk.”

Alle reden dus voor iedereen in de gezondheidszorg om moeders te stimuleren borstvoeding te geven, en ze er zonder marketingbudget toch van te overtuigen dat borstvoeding normaal en gezond is. In het belang van het kind.

Heleen Schoone